‘Die adellijke families waren eigenlijk heel gewoon’

Mannes Drosten (*1933) is een geboren en getogen Rozendaler. Hij woont in een vrijstaand huis aan de Rosendaalselaan met uitzicht op een heuvelachtige weide met daarachter bos. Als geen ander weet hij hoe halverwege de vorige eeuw de verhoudingen lagen in een gemeente met een kasteel en een werkende middenklasse. Hij herinnert zich ook nog precies hoe het interieur van de enige kruidenierswinkel van het dorp eruit zag.

DSC_0307-2

“Vanaf ongeveer mijn tweede woonden mijn ouders en ik aan de Kerklaan. Het huis lag naast de kerk en schuin tegenover de ingang van het park van het kasteel. Van oorsprong was het huis een van de vele papiermolens die hier vroeger in Rozendaal hebben gestaan. Als gevolg van een verwoesting door een V1 in februari ’45, is het na de oorlog gesloopt.

***

‘Als er iemand in het dorp was overleden moest mijn vader, zoals dat toen werd genoemd, aanzeggen’

***

Toen ik klein was, werkten mijn ouders ’s zomers allebei als gids in het park. Voor mijn vader was het echt zondagswerk. Doordeweeks werkte hij dan weer voor deze, dan weer voor die. Bijvoorbeeld zilver poetsen bij verschillende adellijke families hier in de omgeving. Er waren d’r nogal wat. Dat deed hij later ook op het kasteel bij de baron Van Pallandt – “meneer Willy, zoals we hem hier op het dorp noemden” -, toen daar geen huisknecht meer was. Op huize Rozenheuvel werkte hij zelf als huisknecht. Toen de zaak daar wat werd ingekrompen, ging hij er alleen nog in de wintermaanden twee keer per dag naar toe om cokes in de verwarmingsketel te gooien. Als er grote diners bij adellijke families waren, werd mijn vader opgetrommeld door cateringbedrijf Olde Dubbelink uit Velp om tafel te dienen. Ik herinner me dat hij er ook bij werd geroepen toen er een groot bruiloftsfeest van de oudste dochter van meneer Willy op het kasteel was.

***

Hij assisteerde ook meester Slempkes, die de begrafenissen hier op ‘t dorp verzorgde. Als er iemand was overleden moest mijn vader, zoals dat toen genoemd werd, aanzeggen. Dat betekende dat hij huis aan huis het dorp afging om te vertellen wie er overleden was, hoe oud hij was geworden en wanneer hij begraven werd. Na de oorlog hoefde hij alleen nog kaarten in de bus te stoppen. Het kwam ook wel eens voor dat iemand de kaartjes te begrotelijk vond. Dan moest hij het kaartje voorlezen aan de deur en weer meenemen naar het volgende huis. Met een aantal mensen dat in dienst was van het kasteel, zoals een paar timmerlieden en de tuinman van de moestuin, was mijn vader ook drager bij de begrafenissen. Dan droeg hij altijd een pandjesjas met een cape, een hoge hoed en zwarte handschoenen. Wij noemden dat het begrafenispak.

***

‘Meneer Willy kwam ook wel eens naar de winkel voor boodschapjes en een praatje’

***

Halverwege de jaren vijftig kreeg ik verkering met de dochter van de enige kruidenier in het dorp. Dat werd dus later mijn schoonmoeder. Als kind kwam ik daar al met mijn moeder om boodschappen te halen. Als je groter was, mocht je alleen en kreeg je bij het weggaan altijd een snoepje uit de grote stopfles.

***

De winkel lag aan de Rosendaalselaan. Mensen vonden het altijd lijken op een boerderij. De winkel had een deur in het midden met aan weerskanten een etalageraam. Dat zit er nog precies zo in; die voorgevel is niet veranderd. Binnen lag een terrazzovloer. Dat was vroeger gebruikelijk omdat het makkelijk te onderhouden was. Ik herinner me dat rechts de rekken met koekjesblikken stonden. Er was ook een schap met jampotten, blikgroenten en grote blikken van Douwe Egberts. Achter in de winkel stonden twee toonbanken haaks op elkaar. Op de een stond een grote Peugeot koffiemolen met zo’n groot wiel d’r aan. De koffie werd ter plekke gemalen en verkocht.  Op de andere toonbank stond een oude kassa, met een houten klep die omhoog kon en een la met een belletje dat rinkelde als die openging. Meneer Willy kwam ook wel eens naar de winkel voor boodschapjes en een praatje. Hij had een hondje, Vosje, dat altijd braaf op hem in de auto zat te wachten. Het had net een vossenkopje, dus vandaar de naam.

***

‘In de mooie zitkamer werd papier over de vloer gelegd en daar werden de boterletters, gevulde speculaas en kerstkransen allemaal uitgespreid’

***

Achter de winkel zat de bakkerij van mijn schoonvader. In de kersttijd en voor de sinterklaas was het een gekkenhuis. Ik heb daar zelf ook nog bij geholpen. In de mooie zitkamer werd papier over de vloer gelegd en daar werden de boterletters, gevulde speculaas en kerstkransen allemaal uitgespreid. Als de kerstkransen uit de oven kwamen, werd er eerst abrikozenjam over heen gedaan en daarop bigarreaux, die Franse vruchtjes, en sinaasappelsliertjes. Dat was een pikbende natuurlijk en op een gegeven moment kon je geen zoet meer zien. Mijn schoonvader bakte dan een paar saucijzen met vlees van de slagerij uit Velp. Dan had je wat hartigs na al die zoete rotzooi. Hij werd als banketbakker ook weleens gevraagd te bakken voor feesten op het kasteel. De moeder van meneer Willy – zoals wij hier zeiden: “de oude mevrouw” – was bovendien gek op zijn koekjes met bloesem van sinaasappelboompjes. Die bloesem rook heel sterk, waardoor die koekjes ook die smaak kregen.

***

Een alleraardigst dametje was de oude mevrouw. Ze wandelde door Rozendaal en maakte dan een praatje met je. Ze vroeg hoe het met je ging, of je goed je best deed op school en dan kreeg je een kusje op je wang. Ze was altijd in het zwart sinds het overlijden van haar man in 1932, met zo’n dun wandelstokje met een zilveren handvat en zo’n zwart bandje om haar keel. Dat was bij veel dames gebruik in die tijd. Meneer Willy was ook zo vriendelijk. Altijd meeleven met mensen die in de narigheid zaten of een bloemenmand sturen als mensen zoveel jaar getrouwd waren.

***

‘Mijn vader kreeg van het kasteel toen hij zeventig werd een graf cadeau op de begraafplaats hier’

***

Op Koninginnedag was er een feest voor alle inwoners in het park van het kasteel. Voor de oorlog kwam er dan zelfs een draaimolen te staan, waar de kinderen van het dorp gratis mochten draaien. Dat werd allemaal door het kasteel betaald. In zijn testament liet meneer Willy opnemen dat het park van het kasteel te allen tijde voor de inwoners van Rozendaal open moest zijn.

***

En dan zijn er toch zoveel mensen die zeggen: “Ja, nou, al die adellijke families enzo…” Maar die mensen waren eigenlijk heel gewoon. Mijn vader kreeg van het kasteel toen hij zeventig werd een graf cadeau op de begraafplaats hier. Net als meester Slempkes, die kreeg er zelfs een steen bij, maar nog zonder inscriptie uiteraard. Dat ding heeft er jarenlang gestaan voordat hij doodging, hij werd heel oud.”

*****

Dit verhaal is gepubliceerd in het boek ‘Geschiedenis in verhalen Landgoederen en buitenplaatsen Gemeente Rozendaal – Gelders Arcadië’ en op de app ‘Gelders Arcadië’ (Diepenmaat Uitgeverij, 2015)